Achter de gevels van ons dorp verlustigen vissers en meisjes zich aan kibbeling met saus. De saus druipt van de baarden en vermengt zich met lippenstift. De meisjesharen hangen troosteloos los. Ik loop verder naar de boekenwinkel. Mijn hart maakt een sprongetje, ik versnel mijn pas. Over de straat rent een poes alsof hij achternagezeten wordt door zijn ouders. Ik verschuif mijn hoofddoekje, want ik zie zo niet waar ik heenga. Mijn opgespaarde geld ligt los in mijn jaszak. Met mijn vingers omklem ik het terwijl ik voel hoe mijn benen bewegen tijdens het lopen.
In mijn kamer ben ik zo vrij als hier op straat. Ik lees, doe mijn huiswerk. De gesloten wereld opent zich voor mij onder de toeziende blik van mijn ouders die afstand houden. Een mobiel mag ik niet. ‘Te duur,’ vindt vader. Moeder zwijgt en knikt. Mijn uitje is de boekenwinkel. Ik heb het mezelf beloofd als ik goede cijfers zou halen voor geschiedenis en Frans.
Ik heb het boek in mijn handen. Hoe kijkt de verkoopster mij straks aan? Zullen haar ogen medelijden verraden of zal ze goedkeurend knikken zoals mijn moeder? Een man in de winkel staart kort naar me alsof hij aan mij wennen moet. Ik keer het boek om en lees de achterflap. Judas. Amos Oz. Mijn handen voelen klam, het geld is nog in mijn zak. Precies genoeg. Zou het over een Joodse verrader gaan? Ik wil de andere kant lezen, de verboden kant van het verhaal.
De naam Judas was ooit een heel gewone naam, zoals Mohamad. Mijn geest zit vol vragen waar ik steevast geen antwoord op krijg, geen bevredigend antwoord. Ik weet dat ik liefde zoek en vind in boeken. Mijn vader is vroom, maar niet geleerd. De vader van Juliette zei laatst dat Descartes de twijfel naar Nederland bracht en dat daardoor demonen verslagen werden.
Sinds ik dat weet probeer ik te twijfelen. Ik twijfel aan de antwoorden van mijn vader, aan demonen. Hij wilde niet dat ik VWO ging doen, maar meester van groep 8 heeft hem overgehaald. Natuurlijk laat ik niets merken over mijn twijfel, ik ben niet ongehoorzaam.
Ik loop naar de balie en vraag om een tas, maar daar moet je voor betalen. Dat geld heb ik niet. Het boek laat ik liggen, ik ren de winkel uit, terug naar huis langs de lange weg met de gevels waarachter buurvrouwen aardappels schillen en buren in schuren de boel dichttimmeren.
Ruim een kwartier later sta ik weer in de winkel met een plastictas. Ik koop het boek. Tijdens het lopen zie ik als een vloek de ogen van mijn familie op mij rusten. Ik ga harder lopen, recht mijn rug. Mijn spieren spannen zich. Nog even en ik ben thuis, klaar om het boek te openen. Nog even en ik zal beter weten, beter dan mijn broer die gevangen zit in zijn denken. De trap naar boven kraakt onder mijn voeten. In de keuken schilt mijn moeder aardappelen voor in de couscous.